Bookmarked (Re)Introducing Readlists by Jim Nielsen

This is another good example to put on my list of ‘discontinued services that deserve to be re-created’, although not necessarily as a central tool and more like a personal tool that can network. Delicious, Dopplr are others that come to mind. Also relevant because, in terms of reading, pulling together a collection of web articles on the same topic and then reading and annotating them in one go, this might be more effective in terms of learning. Might give this a try with some already saved articles on one topic or other. (found via Frank Meeuwsen)

I found myself every few weeks thinking, “gosh, I wish that service was still up. I really need to make a readlist out these handful of articles.” … I finally asked myself: “well then why don’t you recreate it?”

Jim Nielsen

Nu iedereen thuis zit is worden meer mensen dan ooit in werkend Nederland met een zoektocht naar goede tools geconfronteerd. Tools die niet alleen goed werken, maar ook netjes met je data omgaan. Uiteraard voorzien veel bedrijven al in een online werkomgeving. Maar vaak missen daar dan weer elementen in die je dwingen zelf iets te kiezen. Videoconferencing bijvoorbeeld is niet iets dat klanten van mij allemaal beschikbaar hebben.

Waag Society maakt onder de noemer Public Stack een lijstje tools die je kunt gebruiken. Ik loop het lijstje even door, en geef aan wat ik zelf / in mijn bedrijf gebruik.

Browsers: Firefox of Brave
Ik gebruik beiden. Brave vooral op mijn mobiel. Firefox op mijn laptop. Op mijn laptop gebruik ik ook TOR om sites te lezen met cookiewalls, maar ook Chrome-afgeleiden. Chrome mijd ik op zich, maar er zijn webapplicaties die alleen in Chrome of Chrome-afgeleiden (Chromium, Opera) werken.

Messaging: Signal of Telegram
Signal gebruik ik als standaard messaging app. Telegram mijd ik. Naast Signal gebruik ik ook Threema, voor een paar mensen die samen wel 80% van mijn berichtenverkeer uitmaken. Ik heb Whatsapp geïnstalleerd staan omdat het voor sommige contacten het enige kanaal is. Ik initieer er geen contact om het gebruik ervan niet verder te stimuleren. Het is ook niet verbonden met mijn Facebook-account (mijn FB heeft mijn nummer niet, en FB app niet op mijn telefoon). [UPDATE Ik heb WhatsApp verwijderd]

E-mail: Protonmail of Zimbra
Protonmail gebruik ik als webmaildienst en vind ik erg goed. Ik gebruik het met een eigen domein gekoppeld, dus geen @protonmail.ch mail adres. Zimbra ken ik niet (maar is in Amerikaanse handen bij VMWare dus valt af wat mij betreft). Vooral gebruik ik echter de mailservers die horen bij mijn gehoste domeinen, met als prettig neveneffect dat er geen single point of failure is in mijn mailtoegang. Met collega’s mailen we versleuteld. Gmail gebruik ik sinds 4 jaar niet meer.

Chat: Rocket.chat of Mattermost
Voor ons bedrijf gebruiken we uitsluitend Rocket.chat, waar we onze Slack-geschiedenis naar toe hebben geëxporteerd. Dat draaien we op een eigen server in een Nederlands datacenter. Prive gebruik ik ook Riot af en toe. Slack is wel een manier om met verschillende communities waar ik deel van uit maak in contact te zijn.

Cloud: Nextcloud of Cryptpad
Nextcloud is wat we in ons bedrijf gebruiken voor zowel agenda’s, documenten delen, archivering, en samenwerken in documenten (met OnlyOffice, maar Collabora kan ook). Gehost op een eigen server in een Duits datacenter. Omdat het onze eigen server is kunnen we klanten veilig in deze omgeving uitnodigen, en gebruiken we het ook om bestanden te delen met ze.

Videoconferencing: Jitsi, BigblueButton, Sylkserver
Dit is de lastigste eigenlijk op dit moment. Uiteraard hebben veel klanten Microsoft Teams, en gebruiken wij dat ook in meetings met hen. Skype for Business is voor ons ongeschikt, en ‘gewone’ Skype weer niet beschikbaar bij onze klanten. GoTo Meeting en Webex worden door sommige klanten gebruikt, maar zijn niet geschikt voor ons om zelf ook te gaan draaien. Onze NextCloud heeft wel ook een videoconferencing tool ingebouwd, en die gebruiken we ook, maar is niet geschikt voor meer dan 3 of 4 mensen eigenlijk. Sinds we allemaal thuiszitten hebben we ook Zoom in gebruik genomen (we betalen voor 4 hosts). Goed geschikt voor grotere groepen en workshops blijkt. We zijn niet de enigen. Wel is Zoom problematisch qua privacy, nog even los van de Patriot Act. Als host kun je bijvoorbeeld zien wat andere deelnemers doen. Sommige van onze klanten staan het gebruik van Zoom niet toe. Voor Europese gebruikers is het beter geregeld dan voor Amerikaanse lijkt het, maar het is niet ok. Daarom experimenteren we met Jitsi. Daar is een lijstje publieke servers van, maar voor ons bedrijf is dat ongeschikt. We nemen daarom in de komende dagen een eigen server met Jitsi in gebruik om ervaring op te doen en te kijken of we zonder Zoom kunnen. Van belang bij iedere videoconferencing tool is voor ons dat je van de mensen die je uitnodigt niet mag verwachten of eisen dat ze dingen installeren of een account aanmaken om mee te kunnen doen. NextCloud Talk, Jitsi en Zoom voldoen daar aan. MS Teams en Skype (for B) niet, en Goto Meeting / Webex bieden eigenlijk alleen inbellen als functioneel zeer beperkt alternatief wanneer je niet iets wilt installeren. Zelf heb ik al die tools wel geïnstalleerd staan maar de meeste mensen hebben geen mogelijkheid zelf iets op hun laptop te installeren of wijzigen.

Zo ziet het er hier uit. En bij jou?

[Ik zie na publicatie dat het vandaag precies 5 jaar geleden is dat ik mijn hele persoonlijke set-up heb beschreven]

Afgelopen zaterdag was ik in Breda voor DojoCon NL, de Nederlandse conferentie van en voor de CoderDojo vrijwilligers. CoderDojo organiseert gratis bijeenkomsten waar kinderen kunnen leren programmeren. Ik was in Nederland nog nooit in een CoderDojo, maar ken het wel: In 2014 was ik in Ierland bij een CoderDojo. De uitnodiging kwam van Marloes, bestuurslid van CoderDojo Nederland, en mijn collega in het Impact door Connectie werk met Fers/Bibliotheek Service Friesland.

Impact door Connectie was ook meteen de directe aanleiding voor de uitnodiging om te komen spreken op DojoConNL. Want daar ging het er om kinderen in staat te stellen met techniek invloed te nemen op hun eigen omgeving. Technologie in de vorm van tastbare dingen als hardware, software, en digitale maakmachines, maar ook technologie in de vorm methoden en werkvormen waarvan we weten dat ze goed werken. En de combinatie van die vormen van technologie. CoderDojo gaat misschien meer over de interesse en vaardigheden in programmeren en techniek op zich, maar maakt volledig deel uit van dat geheel.

Mijn verhaal maakte ik de donderdag en vrijdag voor de conferentie. Uiteindelijk werd het eigenlijk een Nederlandse en veel meer gedetailleerde en verhalende versie van mijn presentatie vorig voorjaar op State of the Net in Italië. Centraal stond hoe en wanneer technologie leidt tot meer handelingsvermogen, en wanneer dat wel (en niet) tot het gevoel leidt dat je een superkracht hebt ontdekt, uiteindelijk gekoppeld aan de rol die je als CoderDojo vrijwilliger dan kunt nemen. Ik had een uur de tijd, dus ik knipte het op in secties, met tussendoor telkens een korte oefening of vraag voor alle mensen in de zaal.

I De superkracht van samen betekenisvolle dingen doen

Wat opvalt aan de groep waarmee we in Leeuwarden werkten was de enorme energie die loskwam bij de kinderen. Ook maanden na het project waren ze er nog vol van, en noemden ze het het leukste wat ze gedaan hadden.

Als je kinderen van een jaar of 10 echter voor het eerst vraagt wat er nodig is in hun omgeving, wat ze willen maken is het antwoord in het begin vooral “Robots!”. Om je kamer op te ruimen, want kennelijk is het net de leeftijd waarop ze dat zelf moeten doen, en dan is het handig voor die opruimtaak je ouders te vervangen door een robot .

In volgende gesprekken kwamen we verder in de vraag wat wil je veranderen, verbeteren of toevoegen aan je eigen omgeving? Om vervolgens te verkennen wat je zelf daaraan kunt doen, wat anderen in je omgeving daaraan kunnen doen, en wat er dan nog ontbreekt in termen van techniek of methoden.
Ontbrekende delen werden dan aangereikt door het team van Fers (Bibliotheek Service Fryslan).
De klassieke rol van bibliotheken van het aanreiken en toegang geven tot kennis, in een nieuw jasje dat ook digitalisering en maken omvat.

Sommige kinderen vonden hun weg snel daarin, soms moet je ook eerst wat dingen overwinnen. Er was een kind dat zei niets te kunnen, niets echt leuk te vinden. Een ander zei te houden van dingen mooi maken, maar “daar heb je niks aan”. Dat klinkt beiden niet als de stem van het kind, maar een projectie van buitenaf.

Uiteindelijk werd er van alles gemaakt, een periscoop om gedumpt afval in viswater op te sporen, zelfgemaakte telefoonhoesjes (helaas niet likbaar met een smaakje), een beloningssysteem op school (ipv alleen straf bij slecht gedrag), een mobiel pestalarm voor op het schoolplein, een programmeerbaar slot op je kamerdeur tegen jongere broertjes of zusjes, en een mp3 speler voor luisterboeken in de klas.

Samen zelf iets oplossen voor je eigen omgeving gaf de kinderen in de groep een enorme energie. Een gevoel een superkracht te hebben aangeboord. En dat is het natuurlijk ook. Invloed nemen op je omgeving voor iets wat je belangrijk vindt is echt een superkracht.

Oefening 1: wanneer voelde jij je een superheld door iets te maken?

Als oefening vroeg ik iedereen in de zaal iemand naast je te vertellen over iets dat je zelf maakte of deed dat je het gevoel gaf een superkracht te hebben. Dat leidde tot geanimeerde gesprekken, waardoor het bijna onbeleefd voelde om het na 3-4 minuten te onderbreken om verder te gaan met mijn verhaal.

II De vier ingrediënten die die superkracht mogelijk maken

Dat iedereen in de zaal wel momenten kon aanwijzen waarop ze voelden die superkracht te hebben, betekent tegelijkertijd dat je dat gevoel niet bij alles wat je maakt of afrondt hebt, en al helemaal niet continue dat gevoel hebt. Eerder is het omgekeerde geval, een grote honger naar betekenisvolle actie.

Ik denk dat dat komt omdat er vier ingrediënten nodig zijn om die superkracht te ervaren.

  • Het vraagstuk moet er toe doen voor je persoonlijk in je eigen omgeving
  • Je werkt met alle bij de vraag betrokkenen uit je eigen omgeving samen aan een oplossing,
  • De technologie die je gebruikt heeft een specifieke vorm,
  • Zowel de mensen als de techniek die ze gebruiken zijn genetwerkt, ook weer op een heel bepaalde manier.

II.1 Het vraagstuk moet er in de eigen omgeving voor jou toe doen

Allereerst moet het vraagstuk waaraan je werkt er toe doen voor jou en je omgeving. In complexe vraagstukken, zijn er geen algemene oplossingen, die ieder voor zich kan doen. Maar je kunt wel uitgaan van hoe iets in jouw eigen omgeving tot uitdrukking komt en betekenis heeft. En het zijn de mensen in diezelfde omgeving die voor elkaar betekenisvol in actie kunnen komen. Waar willen jij en de mensen die er voor jou toe doen impact bewerkstelligen in hun eigen leefomgeving?
Als het er voor jezelf niet direct toe doet, waarom zou je dan? Wat er toe doet is dus een belangrijke vraag om tijd aan te besteden met je omgeving.

II.2 Je werkt met alle bij de vraag betrokkenen uit je eigen omgeving samen aan een oplossing
Een ander aspect is dat je het niet alleen doet maar met zoveel mogelijk van de betrokkenen rond het vraagstuk die deel uitmaken van je directe omgeving en context. Het gaat namelijk niet om jouw handelingsvermogen als individu (kijk wat ik kan), en niet om de maatschappij als geheel (one size fits all oplossingen), maar om het handelingsvermogen van een groep. Dat is het tweede ingredient: je doet het met alle betrokkenen.

Op groepsniveau worden wederzijdse afhankelijkheden en feedbackloops zichtbaar die in complexe vragen de uitkomsten bepalen. Dat is het schaalniveau van plukjes relaties, communities, buurten.

Dat maakt jou en je directe relaties in de context van een specifieke vraag tot de eenheid van handelen. Jij en je buren, zoals de Marokkaanse buren tijdens wereld opruimdag in slide 23, jij en je collega’s, jij en je sportteam, of jij en je klasgenoten zoals in Leeuwarden.

Nou zijn die eerste 2 ingrediënten, eigen issues, en samen met alle betrokkenen, van oudsher van belang. Collectieve actie is van alle tijden. De volgende 2, de rol van technologie, en netwerken, zijn van gedaante veranderd door de wereldwijde digitalisering. Zij geven een vliegwiel aan die collectieve actie. En in het vliegwiel schuilt de superkracht.

II.3 De technologie die je gebruikt heeft een specifieke vorm
Technologie, zowel hard- en of software als methodieken, waarvan we weten dat ze veel kunnen betekenen en goed werken, dragen alleen bij aan een superkracht als het een bepaalde vorm heeft.
Instapdrempels zijn belangrijke obstakels. Bij elke nieuwe technologie uit de lijst in slide 27 was er wel een belofte dat het voor iedereen haalbaar is. Het wordt ook wel makkelijker, maar het is nog lang niet simpel genoeg.

Technologieën staan nooit op zichzelf. Het draait juist ook om combinaties van technologieën. Open source hardware om iets te meten, open source software om het te verwerken, open data om te delen en community building om de resultaten te gebruiken, bijvoorbeeld. In termen van handelingsvermogen moet je dus ook denken in combinaties van technieken en methodieken.

Niet alle technologie echter geeft je een gevoel van kracht.
De groep die in hun eigen context aan de slag is, voelt die kracht als ze technologie gebruiken die grijpbaar is voor de groep, kleiner is dan de groep zelf.

Kleiner betekent dat de macht over het gereedschap geheel bij de groep moet liggen:

  • De groep beslist over het waar, wanneer en voor wie de techniek wordt ingezet.
  • De scope van het gereedschap moet dat van de groep zelf zijn. Een forum voor je team, niet een teampagina op Facebook, want daar is de scope wereldwijd.
  • De groep kan het gereedschap veranderen, kan dingen toevoegen, of weg halen, er op voort bouwen.
  • Alleen de groep zelf kan de aan- en uitknop bedienen, niemand anders.
  • Het gereedschap is voldoende begrijpbaar en transparant voor de groep om de werking te vertrouwen.
  • Het gereedschap communiceert alleen met andere gereedschappen als de groep het wil.

II.4 Zowel de mensen als de techniek die ze gebruiken zijn genetwerkt, ook weer op een heel bepaalde manier
Het vierde ingredient, netwerken, geeft aan die technologie die kleiner is dan de gebruikers ervan, en aan de groepen gebruikers zelf nog een extra draai. Gedistribueerde digitale netwerken en menselijke netwerken vertonen veel gelijkenissen, en die overlap kun je als uitgangspunt nemen om meer handelingsvermogen te bereiken.

Voor technologie betekent het netwerkperspectief dat 1 instantie ervan nuttig moet zijn op zichzelf, maar dat het versnellend kan werken en kwalitatief andere resultaten geeft als meerdere instanties zich met elkaar kunnen verbinden. Een eigen 3d printer is handig, maar het is ook handig dat je ontwerpen met anderen kunt delen, of met andere mensen ingewikkeldere dingen kunt printen, zoals op maat gemaakte handprotheses.

Genetwerkte techniek maar collectieve actie mogelijk. Ik heb een sensor in de tuin die de temperatuur meet. Handig voor mij. Maar die sensor deelt ook data online, en zo’n honderd anderen doen dat ook in de stad. Daarmee hebben we ineens een kaart van microklimaten in de stad, waar overheden, burgers allemaal iets mee kunnen, en ontstaat er collectieve waarde.

Dat netwerk effect speelt ook op menselijk niveau. Die groep buren in Marokko net hebben zwerfvuil opgehaald. Dat is nuttig in hun wijk, maar ze deden het in context van World Clean Up day, en op die dag lopen er ook vrijwilligers bij mij in de wijk rond. Beide groepen weten zich gesterkt door het idee dat ze er niet alleen voor staan. En al die groepen wereldwijd maken gebruik van elkaars kennis: om lokale medestanders te vinden, om blijvend effect te hebben.
Ook hier, 1 groep op zich doet nuttige dingen, maar het wordt waardevoller als ze het in verbinding met anderen doen.

De groep, de eenheid van handelingsmacht, is geen eiland, maar een genetwerkte groep.

Die prothesemakers en die buurvrouwen zijn superhelden.
Technologie en methoden die kleiner zijn dan een groep zelf, is het gereedschap dat het hen makkelijker maakt om een maker te zijn. Een maker die met anderen actief haar omgeving mee bepaalt en vormt. Steunend op netwerken voor kennis en inspiratie, en bijdragend aan netwerken voor meer effect.
Het zijn die groepjes genetwerkte makers die het gevoel ervaren een superkracht te hebben.

Oefening 2: Wie is eigenlijk een maker?

Maar wie is een maker? Steek je hand op als je ooit een
wetenschappelijk artikel publiceerde, iets ontwierp, een computerprogramma schreef, een voorwerp maakte, een liedje componeerde, een liedtekst schreef, een opname maakte van jezelf terwijl je muziek maakt of zingt, een video maakte, een foto, een gedicht schreef, een scriptie, een roman, een verhaal, ooit een tekening maakte, een grap bedacht, een goocheltruc bedacht, een blogpost schreef, een Tweet die veel mensen leuk vonden, een Sinterklaasgedicht.

III Een maker heeft morele verplichtingen

Iedereen is eigenlijk een maker dus. Als je ooit een van de dingen uit die lijst hierboven hebt gemaakt, heb je economische en morele rechten verworven. Iedereen die iets maakt creëert rechten op het gemaakte. Auteursrechten bijvoorbeeld. En als maker ben je, vind ik, moreel gehouden iets met die rechten te doen. Om op elkaars kennis voort te kunnen bouwen, moet je er toegang toe hebben, en de mogelijkheid het te gebruiken en te veranderen. En het dan weer te delen, zodat iemand anders het weer verder kan brengen. Dit is hoe alle menselijk kennis is verworven. Dat betekent dat rechthebbenden wel duidelijk moeten aangeven dat wat ze maakten beschikbaar is voor de gemeenschappelijke pool van kennis en cultuurgoed, zodat anderen er zonder te twijfelen op voort kunnen bouwen. Met een Creative Commons licentie bijvoorbeeld. Delen is een must vind ik, al vergt dat vaak zelfoverwinning. Iedereen heeft wel eens iets niet gedeeld, terwijl dat wellicht wel nuttig was geweest, omdat ze het niet goed genoeg vonden, om omdat ze het te triviaal vonden.

Ook na 17 jaar bloggen moet ik me telkens weer voorhouden dat het ok is om iets eenvoudigs er op te zetten. Maar als ik zelf ook heb zitten googelen voor hints hoe ik iets zou kunnen doen is het waarschijnlijk nuttig om te delen hoe ik het uiteindelijk heb gedaan.

De Techpledge sterkt me in die overtuiging. Die roept op om verantwoording te nemen voor wat je maakt. Een moreel pakketje commitments naast de rechten die je verwierf door iets te maken. Te blijven praten over de macht die technologie je kan geven, en of die macht wel op de juiste plek ligt. Je bent niet klaar als je iets hebt gemaakt. Dan begint het moreel eigenaarschap pas.

Dat moreel eigenaarschap strekt zich ook uit over wáár je deelt wat je deelt. Platforms komen en gaan. Ze zijn geen voorbeeld van technologie die kleiner is dan jijzelf. Jij beschikt niet over de uitknop.
Duurzaam delen betekent dat het op een webadres staat waar jij over kunt blijven beschikken. Zodat je het kunt repareren als iets ophoudt te werken. Elk platform gaat ter ziele, bedrijven bestaan gemiddeld 4 tot 5 maal korter dan de gemiddelde levensduur van een mens. Het IndieWeb stelt duurzaam delen centraal: jouw online identiteit op jouw domeinnaam, jouw content, en jouw interactie. Je kunt platforms wel gebruiken, maar er niet op bouwen .

Delen hoort bij het moreel eigenaarschap. Mijn vriend Peter heeft het over een obligation to explain. Als je iets met techniek doet, of groepen begeleidt, heb je een taak om de drempel voor technische gereedschappen en methoden te verlagen, en te delen. Zodat je omgeving er gebruik van kan maken.
Want als wij al niet de mensen die ons dierbaar zijn meer handelingsvermogen gunnen. Wie dan wel?

Oefening 3: Wie was jouw voorbeeld?

Als niet jij, wie dan wel? En hoe wil je die rol dan vervullen?
Welke voorbeelden heb je zelf gehad. Wie maakte het verschil? Als mentor, als docente, als begeleider? Wie maakte indruk, welke eigenschappen, welke daden? Mijn eigen allerbeste docent vertelde me later dat hij niet wist wat hij met me aan moest, en dus ook maar wat deed. Dat geeft geestelijk houvast als je zelf voor een groep staat denk ik.

IV Genetwerkt handelingsvermogen vergroten is een diep politieke daad

Samen iets maken dat relevant is voor je eigen omgeving is een superpower.

Techniek, zowel de tastbare kant van hard- en software, en de kant van werkmethoden en processen, geeft die superpower alleen als het kleiner is dan ons als gebruikersgroep, wij er grip op hebben, als het op zichzelf staand nuttig is, maar genetwerkt nog veel nuttiger.

Dat geeft genetwerkt handelingsvermogen, waar iets lokaals doen zin heeft ook in een groter geheel.

We zijn allemaal makers, met een plicht om te delen, ook als je dat zelf onbeduidend vindt. Ook als je eigenlijk niet weet wat je doet. Zoals mijn allerbeste leraar.

Er is altijd iemand voor wie wat jij deelt net het ene zetje is om verder te komen, verder te gaan.

Zodat techniek echt een verlengstuk van onszelf is en blijft. In plaats van iets wat ons overkomt. Of wordt aangedaan.

Complexe vraagstukken los je samen op in groepen, in de context van het vraagstuk zelf. Je bewust van de verbindingen naar groepen elders.
Maar dat werkt alleen als we die superkracht van genetwerkt handelingsvermogen ook weten aan te boren.

Onszelf en anderen om ons heen de weg naar die superpower tonen, is een diep politieke daad. Misschien wel de radicaalste politieke daad die voor iedereen toegankelijk is. Laten zien dat je onderdeel bent van Team Human.

Aral Balkan talks about how to design tools and find ways around the big social media platforms. He calls for the design and implementation of Small Tech. I fully agree. Technology to provide us with agency needs to be not just small, but smaller than us, i.e. within the scope of control of the group of people deploying a technology or method.

My original fascination with social media, back in the ’00s when it was blogs and wikis mostly, was precisely because it was smaller than us, it pushed publication and sharing in the hands of all of us, allowing distributed conversations. The concentration of our interaction in the big tech platforms made social media ‘bigger than us’ again. We don’t decide what FB shows us, breaking out of your own bubble (vital in healthy networks) becomes harder because sharing is based on pre-existing ‘friendships’ and discoverability has been removed. The erosion has been slow, but very visible. Networked Agency, to me, is only possible with small tech, and small methods. It’s why I find most ‘digital transformation’ efforts disappointing, and feel we need to focus much more on human digital networks, on distributed digital transformation. Based on federated small tech, networks of small tech instances. Where our tools are useful on their own, and more useful in concert with others.

Aral’s posting (and blog in general) is worth a read, and as he is a coder and designer, he acts on those notions too.

This is a naive exercise to explore what ethics by design would look like for networked agency. There’s plenty of discussion about ethics by design in various places. Mostly in machine learning, where algorithmic bias is a very real issue already, and where other discussions such as around automated driving are misguided for lack of imagination and scope. It’s also an ongoing concern in adtech, especially since we know business practices don’t limit themselves to selling you stuff but also deceive you to sell political ideas. Data governance is an area where I encounter ethics by design as a topic on a regular basis, in decisions on what data to collect or not, and in questions of balancing or combining the need for transparency with the need for data protection. But I want to leave that aside, also because many organisations in those areas already have failed their customers and users. Which would make this posting a complaint and not constructive.

My current interest is in exploring what ethics means, and can be done by design, in the context of networked agency, and by extension a new civil society emerging in distributed digital transformation. A naive approach helps me find a first batch of questions and angles.

The notions that are the building blocks of networked agency are a starting point. Ethical questions follow directly from those building blocks.

First there are the building blocks related to the agency element in networked agency. These are technology and methods/processes, striking power, resilience and agility.
a) For the technologies and methods/processes involved, relevant are issues relating to who controls those tools, how these tools can be deployed by their users, and if a user group can alter the tools, adapt them to new needs and tinker with them.
b) Low thresholds of adoption need an exploration of what those thresholds are and how they play out for different groups. These are thresholds of technological and financial nature, but also barriers concerning knowledge, practicality, usability, and understandability.
c) Striking power, the actual acting part of agency provides questions about if a tool provides actual agency, and isn’t actually a pacifier. Not every action or activity constitutes agency. It’s why words like slacktivism and clicktivism have emerged.
d) Resilience in networked agency is about reducing the vulnerability to propagating failures from outside the group, and the manner in which mitigation is possible. Reduction of critical dependencies outside the group’s scope of control is something to consider here. That also works in reverse. Are you creating dependencies for others? In a similar vein, are you externalising costs onto others? Are you causing unintended consequences elsewhere, and can you be aware of them arising, or pre-empt them?
e) Agility in networked agency is about spotting and leveraging opportunities relative to your own needs in your wider network. Are you able to do that from a constructive perspective, or only a competitive/scarcity one? Do your opportunities come at the cost of other groups? When you leverage opportunities are you externalising costs or claiming exclusivity? In a networked environment externalising costs will return as feedback to your system. Networks almost by definition are endless repeats of the prisoners dilemma. Another side of this is which ways exist in which you can provide leverage to others simultaneously to creating your own, or when to be the lever in a situation.

Second there are notions that follow from the networked part of networked agency. The unit of agency in networked agency is a group of people that share some relationship (team, family, org, location, interest, history, etc), that together act upon a need shared across that group. This introduces three levels to evaluate ethical questions on, at the level of the individual in a group, at the level of the group itself, and between groups in a network. Group dynamics are thus firmly put into focus: power, control, ownership, voice, inclusion, decision making, conflict resolution, dependencies within a group, reciprocity, mutuality, verifiability, boundaries, trust, contributions, engagement, and reputations.
This in part translates back to the agency part, in terms of technology and skills to work with it. Skills won’t be evenly distributed in groups seeking agency, so potentially introduce power asymmetries, when unique capabilities mean de-facto gatekeepers or single points of failure are introduced. These may be counteracted with some mutual dependencies perhaps. More likely operational transparency in a group is of more importance so that the group can see such issues arise and calling them out is a normal thing to do, not something that has a threshold in itself. Operational transparency might build on an obligation to explain, which also is a logical element in ensuring (networked) agility.

The above output of this first exercise I will try and put in an overview. Not sure what will be useful here, a tree-like map, or a network, or a matrix. A next step is fleshing out the ethical issues in play. Then projecting them on for instance specific technologies, methods and group settings, to see what specific actions or design principles emerge from that.

From the recent posting on Mastodon and it currently lacking a long tail, I want to highlight a specific notion, and that’s why I am posting it here separately. This is the notion that tool usage having a long tail is a measure of distribution, and as such a proxy for networked agency. [A long tail is defined as the bottom 80% of certain things making up over 50% of a ‘market’. The 80% least sold books in the world make up more than 50% of total book sales. The 80% smallest Mastodon instances on the other hand account for less than 15% of all Mastodon users, so it’s not a long tail].

To me being able to deploy and control your own tools (both technology and methods), as a small group of connected individuals, is a source of agency, of empowerment. I call this Networked Agency, as opposed to individual agency. Networked also means that running your own tool is useful in itself, and even more useful when connected to other instances of the same tool. It is useful for me to have this blog even if I am its only reader, but my blog is even more useful to me because it creates conversations with other bloggers, it creates relationships. That ‘more useful when connected’ is why distributed technology is important. It allows you to do your own thing while being connected to the wider world, but you’re not dependent on that wider world to be able to do your own thing.

Whether a technology or method supports a distributed mode, in other words is an important feature to look for when deciding to use it or not. Another aspect is the threshold to adoption of such a tool. If it is too high, it is unlikely that people will use it, and the actual distribution will be very low, even if in theory the tools support it. Looking at the distribution of usage of a tool is then a good measure of success of a tool. Are more people using it individually or in small groups, or are more people using it in a centralised way? That is what a long tail describes: at least 50% of usage takes place in the 80% of smallest occurrences.

In June I spoke at State of the Net in Trieste, where I talked about Networked Agency. One of the issues raised there in response was about scale, as in “what you propose will never scale”. I interpreted that as a ‘centralist’ remark, and not a ‘distributed’ view, as it implied somebody specific would do the scaling. In response I wrote about the ‘invisible hand of networks‘:

“Every node in a network is a scaler, by doing something because it is of value to themselves in the moment, changes them, and by extension adding themselves to the growing number of nodes doing it. Some nodes may take a stronger interest in spreading something, convincing others to adopt something, but that’s about it. You might say the source of scaling is the invisible hand of networks.”

In part it is a pun on the ‘invisible hand of markets’, but it is also a bit of hand waving, as I don’t actually had precise notions of how that would need to work at the time of writing. Thinking about the long tail that is missing in Mastodon, and thus Mastodon not yet building the distributed social networking experience that Mastodon is intended for, allows me to make the ‘invisible hand of networks’ a bit more visible I think.

If we want to see distributed tools get more traction, that really should not come from a central entity doing the scaling. It will create counter-productive effects. Most of the Mastodon promotion comes from the first few moderators that as a consequence now run large de-facto centralised services, where 77% of all participants are housed on 0,7% (25 of over 3400) of servers. In networks smartness needs to be at the edges goes the adagium, and that means that promoting adoption needs to come from those edges, not the core, to extend the edges, to expand the frontier. In the case of Mastodon that means the outreach needs to come from the smallest instances towards their immediate environment.

Long tail forming as an adoption pattern is a good way then to see if broad distribution is being achieved.
Likely elements in promoting from the edge, that form the ‘invisible hand of networks’ doing the scaling are I suspect:

  • Show and tell, how one instance of tool has value to you, how connected instances have more value
  • Being able to explain core concepts (distribution, federation, agency) in contextually meaningful ways
  • Being able to explain how you can discover others using the same tool, that you might want to connect to
  • Lower thresholds of adoption (technically, financially, socially, intellectually)
  • Reach out to groups and people close to you (geographically, socially, intellectually), that you think would derive value from adoption. Your contextual knowledge is key to adoption.
  • Help those you reach out to set up their own tools, or if that is still too hard, ‘take them in’ and allow them the use of your own tools (so they at least can experience if it has value to them, building motivation to do it themselves)
  • Document and share all you do. In Bruce Sterling’s words: it’s not experimenting if you’re not publishing about it.


An adoption-inducing setting: Frank Meeuwsen explaining his steps in leaving online silos like Facebook, Twitter, and doing more on the open web. In our living room, during my wife’s birthday party.